Waarom u als CFO uw aanvullend pensioenplan best nu onder de loep neemt
- nathan81952
- 1 apr
- 5 minuten om te lezen

Een aanvullend pensioenplan is voordelig voor zowel de werkgever als de werknemer en vormt een belangrijke troef binnen het loonpakket. Nu de minimale wettelijke rendementsgarantie oploopt van 1,75% naar 2,50%, is het aangewezen om uw aanvullend pensioenplan onder de loep te nemen. “Wanneer de pensioeninstellingen of verzekeringsmaatschappijen dat minimumrendement niet kunnen waarmaken, moet de werkgever bijpassen. Dat zou aardig kunnen doorwegen op de financiële huishouding”, stelt Cécile Van Huffel, pensioenexperte bij Deloitte. Ze geeft aan op welke manieren u als CFO die risico’s kunt beheren.
Een pensioenplan is een win-winsituatie voor de werkgever en de werknemer. Via een aanvullend pensioenplan bouwt de werknemer tijdens zijn loopbaan geruisloos een aanvullend pensioenkapitaal op. Voor de werkgever is het fiscale voordeel niet te versmaden. Bovendien helpt het aanvullend pensioenplan een interessant loonpakket te creëren, terwijl de loonkosten onder controle blijven. Dat verklaart meteen waarom in België ruim vier miljoen mensen aangesloten zijn bij een aanvullend pensioenplan voor werknemers.
Risico op onderfinanciering
Om de risico’s van het pensioenplan te (h)erkennen, horen we eerst het aanvullend pensioen te ontleden. Cécile Van Huffel, partner en expert binnen Employee Benefits Actuarial Assurance Services bij Deloitte, legt uit: “In België bestaan er verschillende pensioenplannen met elk hun eigen specifieke kenmerken en risico’s. Het meest courante is vandaag het type ‘vaste bijdragen’. Bij dat type pensioenplan zijn enkel de bijdragen vastgelegd. Het pensioenbedrag dat de werknemer uiteindelijk ontvangt, is afhankelijk van de som van de bijdragen en het totale rendement. Het beleggingsrisico ligt bij de aangesloten werknemers, maar er geldt wel een wettelijk vastgelegd minimumrendement.”
De voorbije jaren lag dit minimumrendement op de wettelijke benedengrens van 1,75%, maar sinds dit jaar bedraagt die 2,5%. Het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) gaf in De Tijd aan dat die wijziging werkgevers zorgen baart. Een bekommernis die Cécile Van Huffel deelt. “De meeste bedrijven kiezen voor een tak 21-groepsverzekering. Die formule omvat een gewaarborgd rendement en een mogelijke winstdeling. Verschillende verzekeraars hebben hun gewaarborgde opbrengst het voorbije jaar opgetrokken, tot soms zelfs 1,75% of 2%. Die stijging is mogelijk nog altijd onvoldoende om aan het gestegen wettelijk vastgelegde minimumrendement te voldoen. Je moet als werkgever je hoop dus vestigen op de winstdeelname die dan weer zal afhangen van de resultaten van de verzekeringsmaatschappij. Bedraagt de totale opbrengst van het plan minder dan 2,5%, dan is er sprake van onderfinanciering en zal de werkgever moeten bijpassen.”
Voor werknemers die tot hun pensioenleeftijd in dienst blijven, oogt de situatie relatief beheersbaar. “De minimumgarantie moet in het bijzonder slechts op twee momenten worden gerespecteerd: bij pensionering en bij overdracht van reserves bij vertrek uit de onderneming. Bij pensionering biedt dat mogelijkheden om een slecht jaar door een goed jaar te compenseren. Het plaatje ziet er anders uit wanneer een werknemer het bedrijf verlaat en zijn opgebouwde aanvullend pensioen overdraagt naar de nieuwe werkgever. In dat geval moet de voormalige werkgever de rendementsgarantie meteen nakomen, terwijl hij mogelijk nog niet voldoende reserves had opgebouwd.” Met de stijging van de rentevoet op bepaalde verzekeringsproducten kan een werkgever zich afvragen of de reserveoverdrachten in de toekomst niet groter zullen zijn dan in het verleden, aangezien de werknemer het rendement op zijn pensioenregeling wil optimaliseren.
Kostenbeheersing
Die bevindingen tonen aan dat een aanvullend pensioenplan niet enkel een hr-materie is, maar evenzeer de financiële afdeling aanbelangt. Idealiter dragen beide afdelingen een gedeelde bevoegdheid. “Het is op verschillende manieren mogelijk om het aanvullend pensioenplan te optimaliseren en de risico’s te beperken”, geeft Cécile Van Huffel aan. “Een eerste stap is een reductie van de kosten die de verzekeraar aanrekent. Vanuit legaal perspectief kan je die kosten in mindering brengen van de bijdrage die je in het financieringsvehikel stort, met een plafond van 5%. Rekent het financieringsvehikel een hoger kostenpercentage aan, dan moet je dat surplus bijpassen. Je doet er dus goed aan de kosten te monitoren en indien mogelijk te heronderhandelen.”
Tak 21 versus tak 23
Gezien de onzekerheid of tak 21-groepsverzekeringen aan de minimale drempel van 2,5% zullen voldoen, gaan almaar meer bedrijven op zoek naar alternatieven. “Het deel van groepsverzekeringen, tak 23-producten inbegrepen, treedt nadrukkelijk op het voorplan”, verduidelijkt Cécile Van Huffel. “De verzekeraar biedt in dat geval geen gewaarborgde rente of kapitaal, maar belegt in gediversifieerde oplossingen, zoals aandelen- en obligatiefondsen. Die keuze is ingegeven door het langetermijnperspectief van de groepsverzekering. Wanneer we de evolutie van de financiële markten bekijken, dan zien we dat de financiële risico’s afhankelijk van de minimale wettelijke garantie doorgaans afnemen op lange termijn.”
“De betalingen bij een pensioenplan vinden pas binnen afzienbare tijd plaats, waardoor er voldoende ruimte rest om jaren met zwakkere beleggingsprestaties uit te vlakken.” In jaren waarin de belegging in tak 23 sterk presteert, kan je een zogenaamde vrije reserve opbouwen. Die reserve laat je toe om de volatiliteit van het ene jaar op het andere te verzachten. “Wanneer een bedrijf er niet voor opteert om een deel van het beleggingsrendement aan de reserve toe te wijzen, kunt u er ook voor kiezen om de onderfinanciering periodiek aan te vullen. Voor wie de risico’s graag beperkt, zijn er hybride formules beschikbaar, die combineren een tak 21- met een tak 23-groepsverzekering.”
Cash Balance-plan
Een ander alternatief bestaat erin af te stappen van de Defined Contribution of vaste bijdragen en te opteren voor een Cash Balance-plan. “Met een Cash Balance-plan bepaalt u vooraf zelf zowel het bedrag en de rentevoet die u aan uw medewerkers wil toekennen”, legt Cécile Van Huffel uit. “Dat rendement kan een vast percentage zijn of verwijzen naar het rendement van een financieel instrument of index, zoals bijvoorbeeld de OLO. Met een weldoordachte beleggingsstrategie zorgt u er mogelijk voor dat de opgebouwde reserves hoger liggen dan wat u aan uw werknemers hebt beloofd.”
Het Cash Balance-plan vormt bijgevolg een interessante piste om een buffer op te bouwen. “Merk echter op dat die flexibiliteit ook valkuilen kent: bij Cash Balance moet u hetzelfde rendement toekennen aan de actieve en inactieve werknemers en moet het plan te allen tijde volledig gefinancierd zijn.”
Hoe monitoren?
Om gerichte keuzes te maken, is het belangrijk om inzicht te krijgen in de status van uw huidige pensioenplannen. De mate waarin die informatie beschikbaar is, hangt af van de onderneming. “Voor bedrijven die de IFRS-standaard toepassen, vraagt IAS19 om een berekening van de pensioenverplichtingen. Die berekening, onder bepaalde waarderingsmethoden, kan een eventuele onderfinanciering aan het licht brengen en geeft aan wanneer u mogelijk over voldoende middelen beschikt om die tekorten bij te passen. Informatie volgens BE GAAP-standaarden is ook beschikbaar. In dat geval gaat het louter om een stand van zaken, zonder toekomstgerichte projecties.”
Cécile Van Huffel geeft aan dat het veelal aangewezen is om nog dieper in de cijfers te duiken. Deloitte voert de calculaties in het kader van IFRS uit voor zijn klanten en voegt de nodige financiële projecties toe. “Dat is een element waar wij tijdens audits altijd goed naar kijken, zodat de rekeningen een eerlijke afspiegeling zijn van de financiële situatie van de onderneming. Voor onze niet-auditklanten gaan onze specialisten na of het pensioenplan beantwoordt aan toekomstige noden en schatten ze het risico op onderfinanciering gedetailleerd in. Manifesteert er zich een risico of biedt een alternatieve benadering betere resultaten, dan kunnen onze experten ondernemingen begeleiden richting de aangewezen financieringsoplossing. Het is een element dat bedrijven en hun CFO’s doorgaans minder belichten, maar waarvan de financiële impact op langere termijn zeer groot kan zijn. Daarom raad ik aan om de stijgende wettelijke minimumgarantie aan te grijpen voor een grondige denkoefening rond het aanvullend pensioenplan.”
Commentaires